Een soort uit Cameroun, waar hij leeft op hoogten tussen 500 en 1200 m.
Hij is verwant met andere bergsoorten uit Cameroun, zoals de Tweehoornkameleon (C. quadri cornis), de Kamkameleon (C. cristatus) en met C. pfefferi en C. wiedershami.
Kenmerken:
De mannetjes zijn in drukwekkend, met twee hoorns op de kop en kammen op rug en staart; ze worden 25 cm lang. De vrouwtjes blijven gewoonlijk veel kleiner; ze hebben twee kegelvormige schubben in plaats van hoorns, en ze missen de kam op de rug.
Worden ze bedreigd of zijn ze aan het baltsen, dan vertonen de mannetjes een contrastrijke tekening, onder meer met witte stippen op de kop.
Beide geslachten hebben vergrote schubben op de flanken, die ook een contrasterende kleur kunnen aannemen.
Bergkameleons kan men beter alleen houden, want zowel mannetjes als vrouwtjes zijn onverdraagzaam tegen de eigen en de andere sekse.
Niet-ontvankelijke en drachtige vrouwtjes worden donker als er een man in de buurt is.
De dieren trekken zich dan ieder in een hoek terug en weigeren soms voedsel.
Men moet het vrouwtje alleen in de kooi van het mannetje zetten om te paren, en het daarna weer wegnemen.
Alle soorten uit Cameroun houden sperma lang vast, maar precieze gegevens voor elke soort ontbreken nog.
Het is bij C. montium zinvol om de dieren nog eens te laten paren na een legsel, voor het geval dat het vrouwtje geen sperma meer bij zich draagt.
De vrouwtjes van de andere soorten wijzen de avances van de mannetjes na aflevering van het eerste legsel meestal af.
Voortplantingsgegevens:
De Bergkameleon is eierleggend.
Legsel: 4 legsels per jaar, elk met 8 eieren
Incubatie 98 dagen bij 25-26,6 °C overdag; ‘s nachts 15°C. Sommige kwekers prefereren 112- 119 dagen bij 24°C overdag en 15 °C ‘s nachts. Gebruik bij beide methoden een incubatiedoos zoals beschreven voor de Panterkameleon.