Uiterlijk:
Het slechts ca. 5 mm lange lieveheersbeestje heeft een gele grondkleur.
Op de kop en het halsschild zitten zwarte vlekken, die wat grootte en plaats betreft sterk variëren.
De vlekken op de dekschilden zijn vaak enigszins rechthoekig en sluiten in het midden op elkaar aan, waardoor een soort schaakbordpatroon ontstaat.
Verspreidingsgebied:
Het veertienstippelig lieveheersbeestje komt in heel West- en Midden-Europa bijna overal voor: in bossen, op akkers en weiden, in tuinen en parken.
Hij heeft een voorkeur voor vochtige gebieden, maar is ook op droge plekken niet zeldzaam.
Levenswijze:
De kevers, die altijd druk op zoek zijn naar bladluizen, lopen overdag over bomen, struiken en planten rond.
Na de bevruchting legt het wijfje in het voorjaar haar eitjes op planten.
De volgende generatie komt in de zomer te voorschijn.
De larven overwinteren over het algemeen in de strooisellaag, soms ook in huizen.
Ontwikkeling:
De larven, die net als bij alle lieveheersbeestjes een zachte huid hebben, zijn zeer beweeglijk en eten bladluizen.
Vergelijkbare soort:
Een ander zwart-geel gekleurd lieveheersbeestje is het tweeëntwintigstippelige lieveheersbeestje (Psyllobora vigintiduopunctata), dat op elk van beide citroengele dekschilden elf zwarte stippen heeft.
Herkenbaarheid:
Het veertienstippelig lieveheersbeestje heeft bijna altijd een klein zwart driehoekje op het voorhoofd.
De zeldzame soort Sospita vigintiguttata heeft grote gele vlekken op de zwarte dekschilden.