Uiterlijk:
Met een lengte van 8-10 mm is het oogvleklieveheersbeestje het grootste inheemse lieveheersbeestje.
De zwarte stippen op de rode dekschilden hebben een lichte rand - het aantal en de grootte van de stippen zijn variabel.
Op het zwarte halsschild zitten aan de rand altijd witte of gelige vlekken.
Verspreidingsgebied:
Deze kever is van het laagland tot aan de boomgrens in bergachtige gebieden te vinden.
Het oogvleklieveheersbeestje leeft in naaldbossen, met name sparrenbossen, en komt ook onder naaldbomen in tuinen voor.
Levenswijze:
Net als andere lieveheersbeestjes eten oogvleklieveheersbeestjes voornamelijk bladluizen; daarnaast versmaden ze ook bladwespenlarven niet.
Deze kevers, die goed kunnen vliegen, overwinteren in een laag dennennaalden op de grond of in spleten in boomschors.
Vroeg in het voorjaar komen ze weer tevoorschijn.
Na de paring leggen de wijfjes hun eitjes in naaldbomen.
Ontwikkeling:
De grijze larve heeft een zachte huid met kenmerkende zwartgele vlekken.
Net als het volwassen insect leeft de larve van de jacht, met name op bladluizen.
Als hij is uitgegroeid tot een lengte van ca.1,5 cm verpopt hij zich.
De volwassen kever komt in de zomer al uit.
Bijzonderheden:
Omdat één enkel oogvleklieveheersbeestje in zijn leven wel 2000 bladluizen kan verorberen, wordt de soort door bosbouwers zeer gewaardeerd.
Herkenbaarheid:
De lichte rand om de zwarte stippen is kenmerkend voor het oogvleklieveheersbeestje.
Behalve oogvleklieveheersbeestjes met oranjerode dekschilden komen ook bleekbruin getinte exemplaren voor.